Aanvullend pensioen voor zelfstandigen

Door de fiscale voordelen die ze bieden, zijn bedrijfspensioenplannen ontzettend populair. Maar sinds kort ligt de fiscus op ramkoers met bedrijven over hoe hoog dat aanvullend pensioen mag zijn.

Iedereen weet dat de buitenspelregel tijdens en na de match de gemoederen hoog kan laten oplopen, op en langs het veld. Een doelpunt dat geldt of wordt afgekeurd omdat een speler al dan niet buitenspel stond, kan bepalend zijn voor de eindscore in wat voetbalfanaten ‘de belangrijkste bijzaak ter wereld’ noemen.

Wat de buitenspelregel is in het voetbal, dat is de 80 procentgrens voor de aanvullende bedrijfspensioenen. Bedrijfsleiders, de fiscus, verzekeringsspecialisten én politici vechten regelmatig een stevig robbertje uit over de correcte lezing van die regel. Nochtans is net die interpretatie cruciaal. Want ze bepaalt hoe royaal het aanvullend pensioen mag zijn dat een bedrijf spaart voor zijn werknemers, zaakvoerder of bestuurders.

Afgelopen week bleek dat de fiscus over die interpretatie op ramkoers ligt met zelfstandigen. Een aantal geschillen wordt al voor de rechtbank uitgevochten. Waarover gaat het en wat betekent dat voor uw bedrijfspensioen?

Ingevoerd in 1985

Bedrijfspensioenen zijn de aanvullende pensioenkapitalen die bedrijven bijeensparen voor hun personeel, zaakvoerder of bestuurders. Deze aanvullende pensioenplannen zijn ontzettend populair. 4 miljoen Belgen zijn erbij aangesloten: 3,36 miljoen als werknemer en 360.000 als zelfstandige. Samen spaarden ze 91,5 miljard euro bij elkaar.

Een bedrijfspensioenplan is zowel voor het bedrijf als voor de werknemer of bedrijfsleider fiscaal interessanter dan het uitbetalen van loon. Het bedrijf betaalt de stortingen en kan die fiscaal inbrengen als beroepskosten. De werknemer of bedrijfsleider betaalt op het opgebouwde pensioenkapitaal minder belastingen dan op zijn loon.

1 procent van de gepensioneerden strijkt 20 procent van de pensioenkapitalen op.

Begin jaren 80 gebeurde het meer en meer dat grootverdieners vanuit pure fiscale optimalisatie een almaar groter deel van hun loon in een pensioenplan lieten storten. Dat leidde tot dalende inkomsten voor de schatkist. Om dat tegen te gaan werd in 1985 de 80 procentgrens ingevoerd. Sindsdien moeten ondernemingen erop toezien dat de som van het wettelijk en het aanvullend pensioen niet hoger is dan 80 procent van de laatste brutojaarbezoldiging.

De grens geldt niet alleen voor de individuele pensioentoezeggingen voor zaakvoerders en bestuurders, maar ook voor de groepsverzekeringen van werknemers. Al zijn het vooral de werkgevers en de vennootschappen die erop moeten toezien dat ze binnen de marge van de 80 procentgrens blijven. Want zij riskeren zwaarder te worden belast als ze de grens overschrijden.

80 procent van wat?

Het gaat niet om een forfaitair plafond dat voor iedereen gelijk ligt, maar om een maximum dat in verhouding staat tot het loon van de werknemer, zaakvoerder of bestuurder. Dat gebeurt volgens de volgende formule:

Kapitaal ‘A.P.’ ≤ [[(80% x B – W.P.) x N/D] – rente andere A.P.] x coëfficiënt.

waarbij:

A.P. = het aanvullend pensioen (in rente).

B = de laatste normale brutojaarbezoldiging.

W.P. = het (geraamd) wettelijk pensioen. Een bedrijfsleider mag dat ramen op 25 procent van zijn bruto jaarwedde, binnen de grenzen van het jaarlijks vastgelegde minimum en maximum.

N = aantal gepresteerde + te presteren dienstjaren (maximaal 40).

D = normale duur van een volledige carrière.

Coëfficiënt = zet de jaarlijkse rente om in een kapitaal. Hij is wettelijk vastgelegd en varieert naargelang uw persoonlijke situatie.

Of de 80 procentgrens wordt overschreden, wordt elk jaar opnieuw bekeken. Daardoor kunnen de ondernemingen rekening houden met eventuele loonsverhogingen. Om excessen te vermijden mogen bedrijfsleiders wel alleen regelmatige bezoldigingen in aanmerking nemen die bovendien maandelijks worden betaald. Eenmalige bonussen of een jaarlijkse deelname in de winst (tantième) mogen ze niet meetellen.

Wat is er aan de hand?

‘Al 30 jaar lang wordt die 80 procentgrens per onderneming beoordeeld. Maar nu blijken belastingcontroleurs plots op vrij grote schaal, in heel het land, die common practice aan te vechten’, signaleert verzekeringsjurist Paul Van Eesbeeck. ‘De fiscus argumenteert nu dat de tweedepijlerpensioenen die eerder bij de vorige onderneming werden opgebouwd in rekening moeten worden gebracht bij de berekening van de 80 procentgrens in de huidige vennootschap.’

‘De fiscale administratie houdt rekening met de aanbevelingen van het Rekenhof over de toepassing van de 80 procentregel’, geeft Francis Adyns, de woordvoerder van de federale overheidsdienst Financiën, als verklaring voor de nieuwe houding van de belastingcontroleurs. Het Rekenhof concludeerde eind vorig jaar dat het overheidsbeleid rond aanvullende pensioenen leidt tot onbillijke situaties. 1 procent van de gepensioneerden strijkt 20 procent van de pensioenkapitalen op, terwijl 70 procent van alle gepensioneerden samen tevreden moet zijn met 10 procent van die pensioenkapitalen.

Het Rekenhof vindt dat de 80 procentregel niet meer geschikt is. ‘Hij is moeilijk toe te passen en te controleren omdat een aantal parameters die onontbeerlijk zijn voor de berekening ervan nog altijd niet zijn vastgelegd bij Koninklijk Besluit.’

Verstrekkende gevolgen

Het directe gevolg van die striktere interpretatie is voor de vennootschap. De fiscus zal de fiscale aftrekbaarheid van de premies verwerpen. Maar indirect en op lange termijn treft de demarche van de fiscus vooral de begunstigde van het pensioenplan.

Veranderen van bedrijf als zelfstandige

‘In de nieuwe redenering van de fiscus kunnen enkel bedrijfsleiders die hun hele loopbaan in dezelfde onderneming actief zijn hun 80 procentgrens volledig benutten. Wie tijdens zijn loopbaan in verschillende ondernemingen actief is, zal een veel lager pensioenkapitaal kunnen opbouwen’, zegt Van Eesbeeck.

Wie tijdens zijn loopbaan in verschillende ondernemingen actief is, zal een veel lager pensioenkapitaal kunnen opbouwen in de nieuwe redenering van de fiscus.

Paul Van Eesbeeck Verzekeringsjurist

De verzekeringsjurist geeft het voorbeeld van Frank, die op zijn 45ste overstapt van vennootschap A naar vennootschap B. ‘Stel dat hij zijn volledige loopbaan, van 25 tot 65 jaar, doorbrengt in onderneming A en de 80 procentgrens hem toelaat een pensioenkapitaal van 400.000 euro op te bouwen. In vennootschap A heeft hij tijdens de voorbije 20 jaar effectief al een verworven pensioenkapitaal opgebouwd van 200.000 euro. Volgens de nieuwe redenering van de fiscus kan Frank daardoor niets meer sparen voor zijn pensioen in vennootschap B. Ervan uitgaande dat Frank in vennootschap B evenveel verdient als in vennootschap A, bedraagt de theoretische 80 procentgrens bij vennootschap B voor de resterende 20 jaar eveneens 200.000 euro. Maar de 200.000 euro die hij in vennootschap A al heeft opgebouwd, wordt daarvan afgetrokken.

Was Frank in vennootschap A gebleven, dan zou hij bij zijn pensionering 400.000 euro aanvullend pensioen uitbetaald krijgen. Door halfweg te veranderen, krijgt hij bij zijn pensionering door vennootschap A 200.000 euro (gekapitaliseerd tot dan) uitgekeerd en door vennootschap B nul euro.

Eerst werknemer en dan pas zelfstandige worden

Stel dat Frank tot zijn 50ste leidinggevende in loondienst was van een groot bedrijf en dan pas de overstap maakt om zelfstandige te worden. Vanwege het kapitaal dat hij opbouwde in de groepsverzekering als werknemer, blijft er mogelijk geen marge meer over om een extra pensioenkapitaal op te bouwen als zelfstandige binnen een individuele pensioentoezegging.

Actief in meerdere vennootschappen

Zelfstandigen die actief zijn in meerdere ondernemingen, bijvoorbeeld als bestuurder, moeten ook nagaan wat dat voor hen betekent. Want de 80 procentgrens wordt niet meer voor elk bedrijf apart berekend, maar voor alle pensioenplannen samen.

Ook alarmerend voor werknemers

‘De strengere interpretatie van de controleurs kan ook alarmerende gevolgen hebben voor werknemers die een aanvullend pensioen opbouwen via een groepsverzekering’, zegt Van Eesbeeck.

‘Als de fiscus zijn nieuwe inzichten doortrekt, zullen oudere werknemers die van werkgever veranderen daar de dupe worden. Hun groepsverzekeringspremies zullen voor hun nieuwe werkgever in veel gevallen niet meer aftrekbaar zijn’, zegt Van Eesbeeck. ‘Dat staat toch haaks op het algemene pensioenbeleid, dat erop gericht is werknemers zo lang mogelijk aan de slag te houden.’

Neem het voorbeeld van een werkgever die een 57-jarige werkneemster Kaat aanwerft. Kaat wordt aangesloten bij de groepsverzekering, die tot haar wettelijke pensioenleeftijd van 67 jaar loopt.

In de veronderstelling dat Kaat getrouwd is en haar brutojaarloon 60.000 euro bedraagt, laat de 80 procentgrens toe voor haar een aanvullend pensioenkapitaal op te bouwen van:

((0,80 x 60.000 euro) – 30.000 euro*) x 10**/40 x 16,1004*** = 72.452 euro.

  • door de belastingadministratie geraamd wettelijk pensioen (50% van 60.000 euro = 30.000 euro).
  • aantal bij de huidige werkgever te presteren jaren, in casu van 57 tot 67 jaar, zijnde 10 jaar.
  • omzettingscoëfficiënt van rente naar kapitaal voor een getrouwde aangeslotene.

‘Maar van die theoretische 72.452 euro moeten alle aanvullende pensioenbedragen worden afgetrokken die Kaat de voorbije 35 jaar al bij vorige werkgevers heeft opgebouwd. Als die 72.452 euro of meer bedragen, worden de pensioenpremies integraal fiscaal verworpen bij haar nieuwe werkgever. Mogelijk volgt een belastingverhoging van 10 procent als de werkgever de premies niet spontaan als verworpen uitgave heeft aangegeven. De werknemer van zijn kant zal geen recht hebben op de belastingvermindering van 30 procent op de pensioenpremies die op zijn loon werden ingehouden.’

Bron: Nadine Bollen – De Tijd